De praktijk in arbeidsongeschiktheidszaken was altijd dat een (mogelijk) uitkeringsgerechtigde werd uitgenodigd voor een gesprek bij een verzekeringsarts. Op basis van zijn onderzoek en de informatie die van de behandelaars ontvangen werd, velde de verzekeringsarts een oordeel over de belastbaarheid. Was de persoon in kwestie het niet eens met de uitkomst van het medisch onderzoek en ging hij in bezwaar, dan was het ook regel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bezwaarmaker onderwierp aan een persoonlijk onderzoek. Waarschijnlijk ingegeven door een tekort aan verzekeringsartsen, zie je dat deze praktijk aan het veranderen is.

Op de eerste plaats zie je dat het eerste onderzoek steeds vaker gedaan wordt door een arts die geen gespecialiseerde verzekeringsarts is. Onderaan de rapportage zie je dan wel staan dat de rapportage is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, maar in het Schattingsbesluit staat dat arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.

Op de tweede plaats zie je steeds vaker dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meent dat het niet nodig is dat hij deelneemt aan de hoorzitting en dat dus ook steeds vaker een oordeel in bezwaar geveld wordt zonder dat er een persoonlijk onderzoek aan vooraf is gegaan. Dit gebeurt zelfs wanneer het eerste onderzoek niet gedaan is door een verzekeringsarts.

Deze veranderende praktijk doet voorkomen alsof de verzekeringsarts enkel een passieve rol speelt in het vaststellen van de medische beperkingen. Hiermee wordt de rol van de verzekeringsarts echter ten onrechte gemarginaliseerd. Het UWV, en daarmee diens verzekeringsartsen, is bij zijn onderzoek gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en wet en het is derhalve de vraag of deze veranderende praktijk nog wel in lijn is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en wet.

Op 30 december 2020 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een zaak, waarin deze vraag speelde. Het antwoord van de Centrale Raad op deze vraag was in dit geval dat het niet noodzakelijk was, maar niettemin blijkt uit deze uitspraak dat het UWV met deze veranderende praktijk de randen van het toelaatbare opzoekt. De reden dat de verzekeringsarts in dit geval enkel op basis van stukken een oordeel mocht vellen, was omdat het in dit geval ging om een laattijdige aanvraag. Ofwel, de gezondheid van de betrokkene moest worden vastgesteld op een moment in een (ver) verleden en een persoonlijk onderzoek door een verzekeringsarts zou derhalve niet veel bijdragen aan de vaststelling van de belastbaarheid. De rechter lijkt hiermee te suggereren dat als het persoonlijk onderzoek dus wel wat had kunnen bijdragen, het persoonlijk onderzoek dus wel geboden is. Verder volgt uit deze uitspraak dat als de verzekeringsarts afziet van een persoonlijk onderzoek, hij zal moeten uitleggen waarom een onderzoek op stukken volstaat. Laat hij dit na, dan is het onderzoek gebrekkig en zal het gebrek hersteld moeten worden, dan wel komt dit gebrek voor risico van het UWV.

Als u hierover vragen hebt, kunt u vanzelfsprekend altijd contact opnemen met een van onze uitkeringsadvocaten.